Afscheid

Hylke was in de middagpauze naar het ziekenhuis gegaan. In het verzorgingstehuis voor demente bejaarden, waar de oude man anders verbleef, was hij nooit geweest, hij had die drempel niet kunnen nemen. Maar nu was de oude man ziek, echt lichamelijk ziek. Hylke en zijn vrouw hadden het nieuws over de opname pas veel later en bij toeval gehoord. Vanaf het begin had hij er nooit echt bij gehoord, hoezeer hij er ook zijn best voor gedaan had. Hij was flexibel geweest, had zich aangepast voorzover hij dat kon. In dat nieuwe gezin hadden ze zijn andere achtergrond nooit begrepen, en zijn moeder kon niet meer voor hem zijn wat ze daarvoor geweest was.
Maar Hylke wilde nu ondanks alles zijn medeleven tonen. Niet omdat het zo hoorde, maar omdat hij het zo voelde. Niemand zou het hem kwalijk nemen als hij niet ging. Niemand verwachte dat hij zou gaan. Hij wist alleen in welke vleugel van het ziekenhuis hij moest zijn en vroeg in het kantoortje van het afdelingshoofd welke kamer hij moest zoeken.
Nu stond Hylke aan het ziekenhuisbed met daarin de oude man. Hij was er alleen. Toch was het bezoekuur en veel van de kinderen van de oude man woonden in de buurt. Het was een eenpersoonskamer. In dat grote witte bed leek er bijna niets meer over van de oude man. Hij leek groezeliger dan in zijn eigen omgeving. Er stonden geen bloemen in de kamer. Er lag alleen wat fruit op het nachtkastje.
In het nachtkastje waren een luidspreker en een aantal knopjes ingebouwd, om een verpleegster op te roepen via de centrale balie. Hij kende dat maar al te goed, want hij had grote delen van deze installatie zelf ontworpen en geholpen die ter plaatse te testen. Maar aan de oude man was het niet meer besteed: die begreep het allemaal niet meer.
 
De oude man leek te slapen. Hylke pakte een stoel en ging naast het bed zitten. Er kwam beweging in de oude man. Zijn ogen gingen open en zochten de omgeving af, totdat hij zijn bezoeker zag en zijn blik bleef op hem rusten. Herkende hij hem?
Toen begon de oude man te praten, alsof hij iets vertrouwelijks wilde uitleggen, maar hij praatte heel zacht en hees, zodat het onverstaanbaar was voor zijn bezoeker.
Die zei, duidelijk maar zonder te luid te worden, "Wat zeg je, Pap?" De oude man bleef hem aankijken en praatte nog wat op dezelfde onverstaanbare toon.
Hylke dacht: laat ik het maar opvatten als een verontschuldiging. Dat voelt beter dan het gebrabbel van een demente bejaarde tegen iemand die niet herkend wordt en daarom in vertrouwen wordt genomen. De oude man had nog nooit eerder zo´n houding tegenover hem aangenomen, het was altijd een vijandige houding geweest.
Hij begreep dat de oude man niet lang meer zou leven. Twee jaar eerder was Hylke´s moeder, de tweede echtgenote van de oude man, in hetzelfde ziekenhuis overleden. Hij dacht dat het zelfs dezelfde gang was, maar toen de Intensive Care. Ze was al lang ziek geweest en toch had hij niet kunnen geloven dat ze dood zou kunnen gaan. Hylke had tot het laatste moment naast haar bed gezeten en haar hand vastgehouden. Aan haar sterfbed had de oude man zich nog vreselijk aangesteld, net gedaan of hij flauwviel. Een van zijn eigen kinderen had hem toen bij de lurven gepakt en in een hoek op een stoel gezet.
 
Hylke ging de volgende dag weer op bezoek omdat hij uit eigen ervaring wist hoe een bezoekuur zonder bezoek voelt. Toen hij bij het zaaltje kwam lag er iemand anders in het bed waar gisteren de oude man had gelegen. De afdelingszuster vertelde hem dat de oude man teruggegaan was naar het verzorgingstehuis. Niemand had de moeite genomen om hem in te lichten, maar waarschijnlijk had ook niemand er een idee van dat hij daar geweest was.
Kort daarna was de begrafenis. Daarvan was hij tijdig op de hoogte.

 
© Gauke Zijlstra, 2000/2008